Ze noemen het "integreren" en niet "stacken". Maar dat is wat er gebeurd, het signaal wordt een tijd gesampled en een soort opgeteld. Omdat je losse metingen opslaat heb je geen last van overflow zoals in de pixels van een CCD.
Bij een enkele spiegel, zoals Dwingeloo, of Effelsberg, kan je twee dingen doen. Signaalsterktes meten met de telescoop een richting uit laten wijzen, de scoop een stukje draaien, meten, draaien, meten enz. Dat levert een plaatje op als je de signaalsterktes in een richting intekent. Je kan ook meten en de hemel voorbij laten draaien, dan krijg je een soort helderheidsverloop te zien.
Bij een interferometer, zoals Westerbork, of bij VLBI worden de signalen van verschillende telescopen bij elkaar opgeteld, nadat ze gesynchroniseerd zijn. Heel kort (te kort) door de bocht, dat je hetzelfde foton ziet en dat bij elkaar optelt. Dat gebeurd in een Fourier-getransformeerde ruimte.
Het probleem bij radiostraling is is dat de telescoop maar een paar keer zo groot is als de golflengte van de straling. Dat betekent zo goed als geen oplossend vermogen. Denk aan Dwingeloo, 25 meter telescopp voor 21 cm HI straling, een factor 100. Door interferometrie maak je de opening een stuk groter, maar weet je nog steeds niet goed waar een object staat, je ziet het object om de zoveel boogminuten terugkomen. Door heel veel telescopen in je meting op te nemen wordt je richtingsgevoel ook veel beter. En als je aanneemt dat bronnen niet veel veranderen gedurende een dag kan je nog grotere delen van de gesimuleerde spiegel invullen.
maar het is een totaal ander proces dan hoe optische en nabij infrarood telescopen werken.
Edit: een berg literatuur:
http://ircamera.as.arizona.edu/Astr_518/syllabus_2016.htm. Onderin staat de radio-atsronomie. Ook leuke dingen voor de astrofotografen, dat staat wat hoger. De rode knopjes zijn links naar pdf's en zo.