Het objectief van een telescoop is primair bedoeld om een goed beeld te vormen in het brandpunt. Correcties verder daarbuiten, dus eigenlijk in het brandvlak, zijn bij een achromaat met zijn vier glasoppervlakken nog te bewerkstelligen. Zo kan je coma nog wegwerken in een achromaat maar niet in een newtonspiegel met zijn slechts één te bewerken oppervlak. In het brandpunt krijg je te maken met de axiale beeldfouten zoals sferische aberratie en chromatische aberratie die (zo goed mogelijk) gecorrigeerd moeten zijn. Deze fouten zijn rotatiesymmetrisch en zullen bij lage vergrotingen meestal nog niet zo opvallen. Met astigmatisme in de optiek of axiale coma door miscollimatie in de lenzen zijn de fouten niet rotatiesymmetrisch en zullen ze ook bij lage vergrotingen snel zichtbaar kunnen worden.
De meeste moderne oculairen hebben een goede correctie op de optische as, in ieder geval theoretisch en inherent aan het ontwerp. Het zal dus niet per definitie zo zijn dat je bij sterkere vergrotingen eventuele fouten in het objectief eerder zal zien in een Nagler dan in een redelijke Plössl. Bij lagere vergrotingen zullen die (axiale) fouten minder goed zichtbaar zijn. Het scheelt ook per waarnemer. De een heeft beter gecorrigeerde ogen of stelt minder hoge eisen aan het beeld. Ook de waar te nemen objecten maken uit. Overdag zie je sneller kleurfouten. Op heldere sterpuntjes zie je eerder de beeldfouten dan op zwakkere, op nevelachtige objecten nog wat minder. Overigens is het verschil op zwakke objecten ook niet zodanig dat het een drastisch lagere kwaliteit van de optiek rechtvaardigt. Oppervlakteruwheid bijvoorbeeld heeft juist weer invloed op nevelachtige objecten.
Waar het bij de duurdere oculairen vooral om gaat is dat ze naast de optische as ook naar de randen toe goed gecorrigeerd zijn. Hoe groter het beeldveld, des te moeilijker en duurder om die randcorrectie te realiseren. Als je dus in een korte niet al te dure refractor bij niet al te sterke vergroting en met 'redelijke' oculairen op de as geen hinderlijke fouten ziet, dan is het naar mijn idee nog steeds gerechtvaardigd om voor breedveldwaarnemingen dure oculairen met goede randcorrectie te gebruiken als je een goede randscherpte wenst.
De meeste moderne oculairen hebben een goede correctie op de optische as, in ieder geval theoretisch en inherent aan het ontwerp. Het zal dus niet per definitie zo zijn dat je bij sterkere vergrotingen eventuele fouten in het objectief eerder zal zien in een Nagler dan in een redelijke Plössl. Bij lagere vergrotingen zullen die (axiale) fouten minder goed zichtbaar zijn. Het scheelt ook per waarnemer. De een heeft beter gecorrigeerde ogen of stelt minder hoge eisen aan het beeld. Ook de waar te nemen objecten maken uit. Overdag zie je sneller kleurfouten. Op heldere sterpuntjes zie je eerder de beeldfouten dan op zwakkere, op nevelachtige objecten nog wat minder. Overigens is het verschil op zwakke objecten ook niet zodanig dat het een drastisch lagere kwaliteit van de optiek rechtvaardigt. Oppervlakteruwheid bijvoorbeeld heeft juist weer invloed op nevelachtige objecten.
Waar het bij de duurdere oculairen vooral om gaat is dat ze naast de optische as ook naar de randen toe goed gecorrigeerd zijn. Hoe groter het beeldveld, des te moeilijker en duurder om die randcorrectie te realiseren. Als je dus in een korte niet al te dure refractor bij niet al te sterke vergroting en met 'redelijke' oculairen op de as geen hinderlijke fouten ziet, dan is het naar mijn idee nog steeds gerechtvaardigd om voor breedveldwaarnemingen dure oculairen met goede randcorrectie te gebruiken als je een goede randscherpte wenst.
Laatst bewerkt: